29593 |
afvalplaats |
schrothoop:
šrǫthǫwp (L297p Belfeld)
|
Plaats op het fabrieksterrein waar de mislukte buizen gegooid worden. [monogr.]
II-8
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
spoelingsbak:
spéulingsbak (L297p Belfeld)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
33645 |
akker |
veld:
fɛlt (L297p Belfeld)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
sleep:
šlęi̯p (L297p Belfeld)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Allerheilige (L297p Belfeld)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
Allerziele (L297p Belfeld)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
engs (L297p Belfeld)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
kruk:
-
kruk (L297p Belfeld)
|
tuinanjer [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
anker (L297p Belfeld)
|
anker [SGV (1914)]
III-3-1
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
appelbol (L297p Belfeld)
|
Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|