18209 |
boezeroen |
boezeroen:
boezeroen (L297p Belfeld, ...
L297p Belfeld)
|
boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (L297p Belfeld)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
vos:
vos (L297p Belfeld)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
buŋk ɛn blaouw gəslāgə (L297p Belfeld)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
alleen in kandidaatsscriptie
s(j)pèch (L297p Belfeld)
|
specht (alg.)
III-4-1
|
18682 |
bontmantel |
bontjas:
bonkjas (L297p Belfeld)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
boͅ.ch (L297p Belfeld)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boum (L297p Belfeld),
boͅu̯m (L297p Belfeld),
buim (mv.):
buim (L297p Belfeld)
|
boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
bo.ŋərt (L297p Belfeld)
|
I-7
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
alleen in kandidaatsscriptie
boumkroeper, boumkuuperke (L297p Belfeld)
|
boomkruiper
III-4-1
|