e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

Gevonden: 3426
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoon zoon: zoon (Beesel) zoon [SGV (1914)] III-2-2
zorgen voor bekommeren: bəkummərə (Beesel) toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
zuigen zuigen: zuge (Beesel), zuuge (Beesel), zy(3)̄gə (Beesel), zuiken: zoeke (Beesel) zuigen [DC 38 (1964)] III-2-3
zuigfles fopfles: fopfles (Beesel), lutsch (du.): loetsj (Beesel) zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)] III-2-2
zuigwormen wormen: wörm (Beesel) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)] III-3-2
zuinig zuinig: zunig (Beesel), zuunig (Beesel) van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)] III-3-1
zure haring zure haring: zōēre hieëring (Beesel) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
zure oprisping slijm: šliem (Beesel), zuur: zoer (Beesel), zuurbranden, het -: zoerbranje (Beesel) Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] III-1-2
zuurdeeg maken aanzuren: ānzūrǝ (Beesel) Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.] II-1
zuurkool zuurmoes: zoermoos (Beesel) zuurkool [SGV (1914)] III-2-3