20166 |
zindelijk |
proper:
praopər (L300p Beesel),
zuiver:
zuuver (L300p Beesel)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluiten (L300p Beesel)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23502 |
zingende mis |
zingende mis:
zingende mes (L300p Beesel)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22081 |
zitplaats van de duif |
schapje:
sjaepkə (L300p Beesel)
|
de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L300p Beesel)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (L300p Beesel)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (L300p Beesel)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
zogen:
zoegen (L300p Beesel)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L300p Beesel)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
scheilatten:
scheilatten (L300p Beesel),
zomen:
zø̜jmǝ (L300p Beesel)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|