id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23876 | bedevaartplaats | bedevaartsplaats: beevaartsplaats (Beesel) | Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)] III-3-3 |
23878 | bedevaartprentje | bedevaartsprentje: beevaartsprintje (Beesel) | Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)] III-3-3 |
23879 | bedevaartvaantje | bedevaartsvaan: beevaartsvaan (Beesel), bedevaartsvaantje: beevaartsvèènke (Beesel) | Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)] III-3-3 |
21558 | bedienen | bedienen: bədēēnə (Beesel) | de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] III-3-1 |
19213 | bedorven (persoon) | verwende vlegel: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2. einə vərwəndə vléégəl (Beesel) | met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)] III-1-4 |
34540 | bedorven ei | vuile eieren: vul ęi̯ǝr (Beesel) | [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12 |
18965 | bedriegen | bedriegen: bedreege (Beesel), befoetelen: befoetele (Beesel), belazeren: bəlazərə (Beesel), besodemieteren: bəsodemietərə (Beesel), kullen: kəllə (Beesel), verneuken: vərnökə (Beesel) | bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18966 | bedrieger | bedrieger: bədrēēgər (Beesel) | iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18825 | bedroefd | bedroefd: bedreuft (Beesel) | bedroefd [SGV (1914)] III-1-4 |
19471 | bedsprei | bedsprei: beͅtšprēͅi̯ (Beesel) | bedsprei [RND] III-2-1 |