24358 |
veldmuis |
molmuis:
molmoes (Q196a Banholt),
scheelmuis:
sjeelmoes (Q196a Banholt)
|
muis, veldmuis
III-4-2
|
26403 |
velg |
velling:
veleŋ (Q196a Banholt)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
lèt (Q196a Banholt),
verdriet:
verdreeat (Q196a Banholt)
|
leed [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
25902 |
vergaarbak |
kaar:
kār (Q196a Banholt)
|
De vergaarbak onder de perskuip. Zie afb. 18 en afb. 21. [N 57, 15]
II-2
|
25904 |
vergaarkuip |
tijn:
ten (Q196a Banholt),
(mv.)
tinǝ (Q196a Banholt)
|
De soms van hout vervaardigde vergaarkuip voor het opvangen van het sap. [N 57, 18]
II-2
|
21393 |
verliezen |
verlieren:
verleere (Q196a Banholt, ...
Q196a Banholt)
|
verliezen [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
19179 |
verstandig |
verstandig:
vershtennich (Q196a Banholt)
|
verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
18277 |
vest |
vest:
vest (Q196a Banholt)
|
vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
20574 |
vieruursboterham |
achterunjer:
aajternoonder (Q196a Banholt)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: namiddag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22646 |
vissen |
vissen:
vèshe (Q196a Banholt)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|