17653 |
aars |
gat:
gaat (L417p As, ...
L417p As),
kont:
kǫ.nt (L417p As),
schijtgat:
sjytgaat (L417p As),
strontmachine:
stróntməsjyn (L417p As),
uitlaat:
ówtləot (L417p As)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars [ZND 01 (1922)] || aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
I-9, III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
voor:
vaor (L417p As),
vouw:
vow (L417p As)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aarsbissjob (L417p As)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
aarzelen:
aarzele (L417p As, ...
L417p As),
draaien:
drèje (L417p As),
drezen:
dreise (L417p As),
drejse (L417p As),
dubben:
dubbe (L417p As, ...
L417p As,
L417p As),
dubben (L417p As),
hoetelen:
cf. WNT VI, kol. 717 s.v. "heutelen (II)"talmen, teuten, futselen, prutsen; mindere gebruikt vero. vorm huitele
hûtele (L417p As),
treuzelen:
trīēzele (L417p As),
twijfelen:
twi-jfele (L417p As, ...
L417p As)
|
aarzelen [ZND 01 (1922)] || aarzelen, van het (of de) ene naar het (de) andere lopen || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
oas (L417p As),
roeten oas (L417p As),
sjùppenoas (L417p As, ...
L417p As)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
24083 |
abt |
overste:
ieverste (L417p As)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
abuis:
ook materiaal znd 19a,6
abies (L417p As)
|
abuis [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28214 |
accu van petlamp |
accu:
aky (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.]
II-5
|
18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
àchterdòchtig (L417p As)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
aan een stuk:
ps. in deze betekenis staat het niet!
aan èè stèk (L417p As),
de een achter de ander:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
d⁄ein achter d⁄ander (L417p As),
met staande kar:
Bijv. als de oogst wordt binnengehaald met een gereedstaande kar als de andere aankomt.
möt stoandzje kar (L417p As),
na-een:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
noa ein (L417p As),
naastegang:
noastegang (L417p As)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|