e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aars gat: gaat (As, ... ), kont: kǫ.nt (As), schijtgat: sjytgaat (As), strontmachine: stróntməsjyn (As), uitlaat: ówtləot (As) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars [ZND 01 (1922)] || aars, darmuitgang [N 10c (1995)] I-9, III-1-1
aarsspleet voor: vaor (As), vouw: vow (As) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)] III-1-1
aartsbisschop aartsbisschop: aarsbissjob (As) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aarzelen aarzelen: aarzele (As, ... ), draaien: drèje (As), drezen: dreise (As), drejse (As), dubben: dubbe (As, ... ), dubben (As), hoetelen: cf. WNT VI, kol. 717 s.v. "heutelen (II)"talmen, teuten, futselen, prutsen; mindere gebruikt vero. vorm huitele  hûtele (As), treuzelen: trīēzele (As), twijfelen: twi-jfele (As, ... ) aarzelen [ZND 01 (1922)] || aarzelen, van het (of de) ene naar het (de) andere lopen || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
aas in het kaartspel aas: oas (As), roeten oas (As), sjùppenoas (As, ... ) Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] III-3-2
abt overste: ieverste (As) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3
abuis abuis: ook materiaal znd 19a,6  abies (As) abuis [ZND 01 (1922)] III-1-4
accu van petlamp accu: aky (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.] II-5
achterdochtig achterdochtig: àchterdòchtig (As) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achtereen, na elkaar aan een stuk: ps. in deze betekenis staat het niet!  aan èè stèk (As), de een achter de ander: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  d⁄ein achter d⁄ander (As), met staande kar: Bijv. als de oogst wordt binnengehaald met een gereedstaande kar als de andere aankomt.  möt stoandzje kar (As), na-een: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  noa ein (As), naastegang: noastegang (As) achtereen, na elkaar III-4-4