22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aos (L250p Arcen),
roeten oas (L250p Arcen)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
25691 |
achterblijvers |
achterblijvers:
achterblijvers (L250p Arcen)
|
Korrels die minder snel ontkiemen dan anderen. [monogr.]
II-2
|
25838 |
achterbodem |
kont:
kont (L250p Arcen)
|
De achterste bodem van een bierton tegenover de voorbodem. [N 35, 94]
II-2
|
17651 |
achterste |
achterste:
echterste (L250p Arcen)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
plaats:
plèts (L250p Arcen)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34584 |
achterwand |
achterbredje:
axtǝrbretjǝ (L250p Arcen
[(zitbankje - bestond vroeger uit een kist ter breedte van de kar gevuld met haksel en een beetje haver voor vrachtrijders met een lange route)]
),
karbred:
karbret (L250p Arcen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
kont:
kônt (L250p Arcen),
vot:
vòt (L250p Arcen)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
oajem (L250p Arcen)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
oajeme (L250p Arcen)
|
ademen [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
oar (L250p Arcen),
oare (L250p Arcen)
|
ader [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|