19312 |
angst |
angst:
àngs (Q038p Amstenrade)
|
het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33621 |
anjelier |
groffiaat:
groffijaote (Q038p Amstenrade)
|
[DC 17 (1949)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
-
groffiaote (Q038p Amstenrade)
|
tuinanjer [DC 17 (1949)]
III-2-1
|
33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
äppelbeumke (Q038p Amstenrade)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
20698 |
appelmoes |
appelcompte:
appelkómpót (Q038p Amstenrade)
|
appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
21119 |
appels van de boom schudden |
schudden:
WBD\\WLD
sjöddə (Q038p Amstenrade)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24937 |
arduin, hardsteen |
hardsteen:
hàrtsjteen (Q038p Amstenrade)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q038p Amstenrade)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q038p Amstenrade)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
érmbàntj (Q038p Amstenrade)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|