18198 |
zitvlak van een broek |
kruis:
kruuts (Q038p Amstenrade)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de mem geven:
də mèm géévə (Q038p Amstenrade)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pillerien (Q038p Amstenrade)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomergoed:
somergoot (Q038p Amstenrade)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondigse klèjer (Q038p Amstenrade)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zoal (Q038p Amstenrade)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
gummilap:
gømilap (Q038p Amstenrade)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q038p Amstenrade)
|
zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
zich plagen:
zich plaogə (Q038p Amstenrade)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (Q038p Amstenrade)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|