21087 |
zemelen |
kleien:
kli-jǝ (Q038p Amstenrade)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen der korrels. Wat het woordtype "kriel" betreft. zij opgemerkt dat Schuermans (blz. 294) vermeldt dat ''kriel'' uitbuilsel van het meel is tussen het kortmeel en de zemelen in, dus fijne zemelen maar dat volgens anderen ''kriel'' fijner is dan kortmeel. [N 29, 13a; monogr.]
II-1
|
19718 |
zeven |
zeven:
zeevə (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24810 |
zevenblad |
kraaipoot:
krǭpōt (Q038p Amstenrade),
-
kraopoot (Q038p Amstenrade)
|
Aegopodium podagraria L. Zeer algemeen voorkomend lastig onkruid op beschaduwde plaatsen en op vochtige of bemeste grond met voortwoekerende wortelstokken. De onderste bladeren aan de kantig gegroefde stengel zijn veervormig samengesteld met 3 drietallen of 7 blaadjes, de hogere bladeren zijn drietallig. De schermvormige kroon is wit. De plant bloei van juni tot september. De hoogte varieert van 60 tot 90 cm. [A 17, 11; monogr.] || zevenblad [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bədénkə (Q038p Amstenrade)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zich veugə (Q038p Amstenrade)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
zich get menen:
zich gèt meenə (Q038p Amstenrade)
|
zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
zich opregen (<du.):
zich òpreegə (Q038p Amstenrade)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
zich niet goed voelen:
zich neet goot veulə (Q038p Amstenrade)
|
Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich zjəneerə (Q038p Amstenrade)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19247 |
zich vergissen |
zich verhelen:
cf. WNT XIX, kol. 2503 s.v. "verhelen"4) b. iets voor zichzelf niet willen toegeven, ontkennen
zich vərhèllə (Q038p Amstenrade)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|